Vorig jaar rond deze tijd was ik net vier maanden oud en had ik binnen in m’n eigen huis nog zóveel te ontdekken dat ik helemaal geen belangstelling had om naar buiten te gaan. Buiten, dat was voor mij alles wat ik in de tuin zag vanuit de vensterbank, net voordat ik ging slapen. Want dat deed ik als beebiekitten heel graag. Dutjes, spelen, knuffelen, ontdekken. En eten natuurlijk.
Te jong
Ik had geen idee van wat tweebeners ‘seizoenen’ noemden want als de zon scheen ging ik daar lekker in liggen, ik keek naar de blaadjes die door de tuin waaiden, probeerde de regendruppels van het raam te likken en heb toen ik veilig op de arm van Senior even in de tuin was zelfs sneeuwvlokken gevangen. En ik vond ‘t eigenlijk best heel leuk om buiten te zijn. Dat wilde ik ook wel vaker, maar m’n personeel zei dat ik nog te jong was om alleen op stap te gaan. En dan kwam er ook nog iets over meisjespoezen en kittenallimentatie achteraan maar daar begreep ik helemaal niks van, dus dan ging ik maar weer spelen. Of slapen, of door het huis rennen…
Weiland
Intussen zijn we vijf maanden verder en heb ik m’n katerlijkheid bij m’n eigen lieve dierendoktermeneer achtergelaten in ruil voor een chippie, een slaapfeestje en een katerig gevoel toen ik thuis weer uit m’n reismand stapte. Dat moest wel een geweldig feest zijn geweest, alleen jammer dat ik me er helemaal niets meer van kon herinneren.
Maar toen het dit jaar dus echt voorjaar werd mocht ik eindelijk naar buiten. Eerst nog heel voorzichtig alleen in de achtertuin, samen met m’n personeel. Maar al snel leerde ik over het tuinhek te springen zonder in de sloot terecht te komen en ontdekte ik dat het lange achterpad een fantastische racebaan was om als een echte Joep Verstappen keihard overheen te rennen. En de schutting met horizontale planken was een prima klimrek om m’n evenwicht op te leren bewaren. Of om op het schuurdak te komen, want daarvandaan had ik het beste uitzicht van de buurt.
‘t Duurde daarna niet lang meer voordat ik de weg naar ‘t weiland ontdekte en kennis maakte met de buurkatten, die ik sindsdien vriendelijk goeiedag mauw als we elkaar tegenkomen. Behalve dan tegen die grote zwart-witte kater, aan wie ik m’n tweede onvrijwillige zwemles te danken heb. Hij en ik zijn nog steeds geen vriendjes want hij blaast naar me in ‘t voorbijgaan. Ik denk dat hij gewoon bang is dat ik boos op ‘m ben, maar dankzij hem heb ik inmiddels wel m’n snorkeldiploma en m’n slootvisvangpas gehaald. Misschien moeten we gewoon ’s een keer de tijd nemen om rustig met elkaar in gemauw te gaan, want ik geloof echt niet dat ’t een kwaaie is.
Zomer
‘t Wordt m’n tweede zomer dit jaar, maar de eerste waarin ik heerlijk buiten kan zijn. En dat is echt kattastisch want de temperaturen zijn nu al aangenaam, zelfs als het bewolkt is of regent. Maar wanneer de zon schijnt heb ik ‘t helemaal naar m’n zin. Dan zoek ik een lekker plekje in de tuin en als ‘t me te warm wordt ga ik onder ‘t afdak in de schaduw liggen. Lekker dutten of een beetje om me heen kijken, af en toe een grote bromvlieg uit de lucht meppen, luisteren naar de vogeltjes en niet te vergeten, de dagelijkse wasbeurten. Want nu ik zoveel buiten ben moet ik m’n vacht, en zeker m’n poten, vaker schoonmaken dan toen ik nog gewoon een huiskittenkater was. Maar ik heb ‘t er graag voor over…
Sinds kort heb ik ontdekt dat het niet alleen heerlijk is om overdag buiten te zijn, maar ook ‘s nachts. Dat heb ik geleerd van mijn Drentse vriend Zorro, die wel ‘s vertelde dat hij naar buiten loopt als z’n personeel gaat slapen. Lekker in de tuin genieten van de frisse lucht en de stilte. En vooral dat laatste leek mij ook wel wat, want als m’n personeel gemiddeld een heel bos per nacht in stereo omzaagt wordt ‘t voor mij als lichte slaper toch best wel moeilijk om m’n rust te pakken.
Dienst
Dus voordat ik tegen middernacht naar buiten ga eet ik nog een hapje, lebber wat uit m’n waterbak, mauw m’n personeel welterusten en dan ga ik in m’n tuin zitten om, als ‘t helder weer is, op m’n gemak naar de sterren te kijken die naar me knipogen en fonkelen. En dan knipoog ik terug naar allemaal, maar nog ‘s extra naar die sterren waarvan ik van naam ken…
Daarna ga ik de buurt- en tuin inspectie doen. Die dienst is ‘s nachts een stuk rustiger, omdat er dan heel weinig verkeer en tweebeners op straat zijn. Soms kom ik een buurkat tegen en dan lopen we al mauwend over onze belevenissen van die dag een eindje met elkaar op. Omdat m’n buurkatten allemaal een stuk ouder zijn dan ik weten ze mooie plekjes te vinden die ik zelf nooit ontdekt zou hebben, en mauwen ze door in welke huizen de aardige tweebeners wonen. Maar ik weet dankzij hun nu ook bij welke huizen ik een eind uit de buurt moet blijven.
Na een tijdje samen gaan we dan ieder weer onze eigen weg, want net als ik zijn m’n buurkatten ook allemaal lekker op zichzelf, zeker ‘s nachts.
Terug
Wanneer de zon opkomt ga ik terug naar m’n eigen tuin om op de dekenkist voor ‘t raam te dutten tot ik hoor dat m’n personeel wakker is. Soms duurt het even voordat ze doorhebben dat ik ‘t tijd vind voor m’n ontbijt, maar als ik te lang moet wachten voordat de achterdeur open gaat dan is een zacht mauwtje genoeg om die deur heel snel open te krijgen.
Het is ons vaste ochtendritueel tegenwoordig, bij binnenkomst krijgt m’n personeel kopjes en ik krijg aaien en knuffels terug. Zij vertellen dat ze me gemist hebben en blij zijn dat ik weer thuis ben, en ik mauw tegen hun dat ik honger heb.
Ook daarom hebben we geen kattenluik in de deur, want dit is elke keer weer een heerlijk moment om samen de nieuwe dag te beginnen. Maar wat belangrijker is, m’n etensbak wordt direct daarna gevuld met overheerlijk natvoer. Daar kan ‘s nachts écht geen rauwe muis of dikke bromvlieg tegen op. Ik eet liever thuis.
Stevige poot en zachte kopjes,
Joep.