Sinds een tijdje is er in mijn tuin van alles veranderd. Eerst gingen mijn mensen allemaal dingen verschuiven. Alle stoelen staan nu achterin, en bijna al mijn manden. Ze haalden planten uit de aarde. Die staan nu in potten, ook al achterin.
Gouden bolhoed
In de tuin hiernaast staan al een tijdje van die metalen dingen, stijgers, tegen de huizen aan. Daar lopen mannen op die lawaai maken met allerlei apparaten. Nooit vrouwen, gek hè.
Maar ik snapte meteen dat die stijgers ook in mijn tuin zouden komen toen mijn mensen alle stoelen en manden en planten weghaalden.
Het moet van het wo-ning-be-drijf, legde mijn vrouw uit. Maar waarom wordt mij over dat soort dingen nooit iets gevraagd? Ik woon hier toch ook? Er hangt zelfs een footoo van mij op de deur, met mijn gouden bolhoed. En ik wil die stijgers toevallig helemaal niet!
Stijgers
En toch maakten mannen maandag een gat in het hek aan de ene kant. Maar ze maakten het gelijk ook weer dicht met hout.
Dinsdag gingen ze beginnen met die stijgers, en nu staan voor alle ramen en de achterdeur stijgers. Er lopen steeds vijf of zes mannen rond die die stijgers maken. Ze maken niet veel lawaai en ze praten ook niet hard. Ze hebben allemaal een snor, net als ik. Soms kan ik ze niet verstaan, maar ze klinken vriendelijk. Ze zeiden tegen mijn vrouw dat veel mensen een hekel hebben aan katten, hier in de tuinen, en dat verbaasde ze. Ja, mij ook.
Toch heb ik liever niet dat ze in mijn tuin zijn, want het is mijn tuin.
Elke keer als ze klaar zijn, maken ze de gaten in de hekken weer dicht. Want aan de ene kant wil de buurvrouw geen katten in haar tuin. Zelfs ik mag er niet komen. En aan de andere kant woont de hond, en het is niet handig als hij in mijn tuin komt.
Op mijn stoel
Woensdag mocht ik naar buiten toen de mannen er nog waren. De hekken waren al dicht, en ze hoefden niet meer in mijn tuin te zijn. Dat had mijn vrouw spesjaal gevraagd. Ik snuffelde aan de stijgers, en ik zat op mijn terras. Daarna heb ik een tijdje op mijn eigen stoel gezeten. Maar toen zag ik dat er nog mannen liepen in de tuin naast mij. Daar schrok ik van en ik liep snel naar mijn huisje.
Mijn man kwam na een paar minuutjes kijken maar ik reageerde niet. Hij vertelde dat aan mijn vrouw en die kwam ook kijken. Ik lag helemaal achterin mijn huisje en ik keek niet op. Mijn vrouw dacht dat ik niet terug durfde te lopen door mijn tuin, omdat ik mijn tuin niet meer goed herken.
Daarom pakte ze me onder mijn oksels vast en trok me omhoog. Ik slaakte een kreetje want ik was superbang. Mijn vrouw hield me in haar armen en liep met me naar binnen.
Ze zette me op het grote bed en ik was zo blij! Mijn mensen hebben me een hele tijd geknuffeld en daarna heb ik de hele middag geslapen.
Binnen
Nu hebben mijn mensen me verteld dat ik niet naar buiten mag zolang er nog mannen zijn, ook al zijn ze niet in mijn tuin. Want er is nog iets: de deuren naar de straat staan open als de mannen er zijn. Daar kan ik nu zó naartoe lopen, naar die deuren. En mijn mensen zijn bang dat ik dan de straat op loop en onder een ootoo kom. Of dat ik zomaar ineens niet meer weet waar ik ben.
Dus ik moet tussen 7 uur in de ochtend en 3 uur in de middag binnen blijven. Mijn man doet elke ochtend om 6 uur mijn deurtje dicht, als ik binnen ben.
Slapen
Mijn mensen dachten dat ik het heel erg zou vinden om binnen te moeten blijven. Maar ik vind het meestal wel prima. Ik blijf in de slaapkamer, met de gordeinen dicht. En een lampje aan, en ook de raadioo. Dan hoor ik de enge geluiden niet zo. Mijn mensen knuffelen ekstra veel met me, en ik geef ekstraveel kusjes.
Ik krijg brokjes waar iets inzit dat ik kalm word, ik krijg mijn druks-olie en we hebben een stekker met Feliewee. Daarom ben ik wel een beetje sufjes, en slaap ik veel. Net als Jip, denk ik, toen hij ging verhuizen.
Soms zit ik eventjes aan mijn deurtje te krabbelen, maar niet heel erg. Dat vinden mijn mensen wel heel moeilijk, om me dan niet mijn zin te geven. Maar het is voor mijn veiligheid, zeggen ze.
Mijn tuin is van mij
Alleen als het donker is patroejeer ik in mijn tuin. Ik kijk overal, ik ruik overal, en ik geef overal kopjes. Zo maak ik mijn tuin weer van mij. Als ekstra doe ik overal een plasje. En bij de doorgang in de hekken leg ik nog iets, zodat iedereen weet dat mijn tuin van mij is. Dat doe ik ekspres niet op mijn binnenweecee. Ik bewaar het voor buiten, handig hè? Want een kater met een gouden bolhoed hoeft niet zomaar alles te pikken, vind ik.